In principe staan er drie instanties achtereenvolgend ter beschikking bij een civiele vordering. In eerste aanleg zal de rechtbank een vonnis wijzen. Vervolgens kan in hoger beroep het gerechtshof een arrest wijzen. Ten slotte kan in cassatie de Hoge Raad een arrest wijzen.
Afgelopen week heeft de Hoge Raad een arrest gewezen over de werking van de tweeconclusieregel in hoger beroep. In algemene zin werkt dit als volgt. Een van de partijen, de appellant, gaat na het vonnis van de rechtbank in beroep bij het gerechtshof. Veelal begint dit met een appeldagvaarding waarin wordt aangegeven dat de inhoudelijke bezwaren, ofwel grieven, later worden aangeleverd bij de zogeheten memorie van grieven. In dit stuk moeten alle bezwaren, die de appellant tegen het vonnis van de rechtbank wil uiten, worden opgenomen.
Vervolgens kan de andere partij, de geïntimeerde, in de memorie van antwoord hierop reageren. Alles wat bij de rechtbank al aan verweren is gevoerd, verbandhoudend met de grieven, gaat automatisch mee in het hoger beroep, dat heet de devolutieve werking.
De geïntimeerde kan ook zelf nog de eigen bezwaren tegen het vonnis van de rechtbank aan het hoger beroep toevoegen. Er is dan sprake van een incidenteel appel. Op die grieven mag de partij, die het hoger beroep begon, weer reageren in een eigen memorie van antwoord. Samen vormt dit de omvang van het hoger beroep. Hieronder wordt een schematische weergave gegeven van hoe in de kern een hoger beroep eruitziet als de eiser in eerste aanleg ook het hoger beroep start.
De vraag die de Hoge Raad afgelopen week heeft beantwoord betreft de kwalificatie van een tekst als grief. Het is namelijk niet nodig dat een grief ook duidelijk met dat oormerk in de tekst van een memorie wordt opgenomen. De raadsheren van het gerechtshof zullen kijken naar alle bezwaren die in de memorie van grieven tegen het vonnis in eerste aanleg worden geuit en dat als grief meenemen in hun oordeel.
De vraag die de Hoge Raad afgelopen week heeft beantwoord betreft de kwalificatie van een tekst als grief. Het is namelijk niet nodig dat een grief ook duidelijk met dat oormerk in de tekst van een memorie wordt opgenomen. De raadsheren van het gerechtshof zullen kijken naar alle bezwaren die in de memorie van grieven tegen het vonnis in eerste aanleg worden geuit en dat als grief meenemen in hun oordeel.
In het onderhavige geval was bij de mondelinge behandeling in hoger beroep nog een enigszins nieuwe draai gegeven aan een bestaand verweer. Er werd een beroep gedaan op rechtsverwerking en dat was nog niet eerder zo expliciet benoemd.
In de ogen van de Hoge Raad heeft het gerechtshof gemeend dat het beroep op rechtsverwerking zo duidelijk in het verlengde van de geformuleerde grieven lag, dat het onderdeel was van het hoger beroep. De Hoge Raad acht dat een juist oordeel.
Wanneer een grief op deze manier onderdeel wordt van het hoger beroep, acht de Hoge Raad het noodzakelijk dat het gerechtshof, alvorens op dat geschilpunt te beslissen, zich ervan vergewist dat de wederpartij zich over dat geschilpunt voldoende heeft kunnen uitlaten en daartoe zo nodig alsnog gelegenheid moet bieden. In andere woorden, de andere partij moet niet verrast worden door het op deze manier verschijnen van een grief in het arrest.
Uitspraak zelf lezen? https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:HR:2025:561&showbutton=true&keyword=&idx=2