Uitspraak van de week: onredelijk korte opzegtermijn duurovereenkomst geeft recht op schadevergoeding

Situatie
Iedereen kent wel de witte busjes die voor DPD pakketten bezorgen. Veel van deze bussen worden gereden door zakenpartners van DPD. Zo ook Get Moving, die sinds 2008 voor DPD pakketten rondbrengt. 

Tussen DPD en Get Moving is daarvoor een overeenkomst gesloten, die elk jaar met een jaar wordt verlengd. Volgens deze overeenkomst kunnen beide partijen tegen een termijn van een maand de overeenkomst opzeggen. Na tien jaar rondrijden zegt DPD de overeenkomst op, met inachtneming van de afgesproken maand opzegtermijn. 

In de ogen van Get Moving is deze termijn na tien jaar rondrijden niet meer redelijk. Zij heeft namelijk haar bedrijvigheid op deze overeenkomst (uit)gebouwd en zal schade leiden door het zo snel wegvallen daarvan. Maarja, een maand opzegtermijn was wel nog altijd de afspraak. 

Get Moving heeft vervolgens bij de rechtbank een schadevergoeding gevorderd bestaand uit loonkosten en ontslagvergoedingen. De rechtbank wees de vordering af, maar in hoger beroep had Get Moving meer geluk. DPD liet het er niet bij zitten en stelde cassatie in bij de Hoge Raad. Afgelopen week heeft de Hoge Raad in deze zaak lezenswaardig arrest gewezen. 

Beoordeling Hoge Raad
Eerst behandelt de Hoge Raad wat gang van zaken en de overwegingen van het hof. Het hof heeft samengevat geoordeeld dat de overeengekomen opzegtermijn van één maand niet meer aansloot bij de in de loop der jaren steeds intensiever geworden samenwerking tussen partijen, en in de door het hof genoemde omstandigheden onvoldoende recht deed aan de belangen van Get Moving.

Het hof heeft daartoe overwogen dat de eisen van redelijkheid en billijkheid meebrengen dat DPD aan die belangen recht had moeten doen door Get Moving een langere opzegtermijn van drie maanden te gunnen. 

De omstandigheid dat DPD de overeenkomsten heeft opgezegd met inachtneming van een opzegtermijn van één maand, heeft het hof aangemerkt als een toerekenbare tekortkoming die Get Moving aanspraak gaf op vergoeding van de hieruit voor haar voortvloeiende schade.

In de ogen van de Hoge Raad is dit niet de juiste benadering van de situatie. Het oordeel van het hof komt er immers op neer dat de contractuele opzegtermijn van één maand buiten toepassing blijft en op grond van gedurende de uitvoering van de overeenkomst gewijzigde omstandigheden wordt vervangen door een langere termijn.

In het wettelijk stelsel van art. 6:248 Burgerlijk Wetboek en art. 6:258 Burgerlijk Wetboek kan een contractuele bepaling niet op grond van alleen de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid op deze manier worden ‘uitgeschakeld’. 

Er moet dus ook geen gebruik worden gemaakt van de tekortkoming op grond van artikel 6:74 Burgerlijk Wetboek en een vergelijking worden gemaakt met de situatie zonder tekortkoming voor het bepalen van de schade.

Daaraan doet, volgens de Hoge Raad, niet af dat de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid kan meebrengen dat degene die gebruik wil maken van een contractuele opzegmogelijkheid onder omstandigheden gehouden kan zijn, de wederpartij aan te bieden een (schade)vergoeding te betalen.
In het kader van het bepalen van de omvang van deze (schade)vergoeding kan van belang zijn of de opzeggende partij aan de wederpartij een langere dan de contractuele opzegtermijn gunt of – bij beoordeling achteraf – heeft gegund. 

Conclusie 
Het kan dus zijn dat een opzegtermijn, hoewel duidelijk schriftelijk overeengekomen en nageleefd, in de specifieke omstandigheden van het geval niet meer als redelijk kan worden gezien. De aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid maakt dan niet dat de afspraak veranderd, maar dat er mogelijk een schadevergoeding moet worden betaald.

Heel het arrest lezen? Zie Hoge Raad 16 mei 2025 ECLI:NL:HR:2025:763 of klik op deze link.

Auteur

mr. F.C. (Fabian) Verduijn

Gepubliceerd op

21-05-2025

Rechtsgebieden

Verbintenissenrecht